Hier en daar een bui.

Ben je ooit zó zat, zo dronken, zo van de wereld geweest dat je alleen nog maar ontevreden naar de grond kunt staren? Gelukkig heb ik hier zelf geen ervaring mee, maar ik kwam van de week wel zo’n gast tegen.
Op een paar passen afstand van de voordeur van disco-toko Wolthers staat hij daar tegen een muurtje aangeleund. De benen wat onzeker naast elkaar, handen in z’n zakken en afwezig loensende ogen. Ik ga naast hem staan, volg zijn blik en vraag om een vuurtje. Hij grabbelt wat rond in zijn jaszakken en even later sta ik paffend naast hem, hij weer met z’n blik op de tegels.

Als alcohol vandaag zou worden uitgevonden, zou het linea recta boven aan de lijst met verboden middelen worden geplaatst

Ik wijs met m’n sigaret en probeer lollig: ‘Ben je de straatstenen aan het tellen?’ Zonder me aan te kijken schudt hij zijn hoofd en schraapt z’n keel. Als dat niet lukt, schudt hij harder om het geschraap kracht bij te zetten. Met de tong probeert hij wat woorden naar buiten te duwen, maar hij slaagt hier niet in. Zijn tong rolt, trekt, sist en duwt, draait zich om en vertoont tot slot een paar stuiptrekkingen.
‘Alcohol verwondt net zo goed als dat het geneest’, vertel ik hem wijs. Ideaal zo’n gesprekspartner die me niet kan onderbreken.
‘Wist je’, voeg ik er aan toe, ‘dat als alcohol vandaag de dag zou zijn uitgevonden het linea recta boven aan de lijst met verboden middelen zou worden geplaatst?’
Hij schudt zijn hoofd.
‘Dat dit verbod nu niet alsnog wordt uitgevaardigd, komt doordat alcohol een sociale functie heeft, het wordt als normaal beschouwd om te drinken. En het economische aspect, natuurlijk. Kijk maar eens om je heen.’

‘Morgen voel je je vast weer beter!’ Hij rochelt: ‘Morgen gaat ’t regenen’

Ik wijs naar de bars, de kroegen en de cafés, en naar de dronken mensen die ons voorbijlopen. De jongen gaat onverstoorbaar door met het tellen van de stenen. Omdat zijn zwijgen me inmiddels toch op de zenuwen begint te werken, praat ik zo zoetjesaan naar een afronding toe.
‘Morgen voel je je vast weer beter, man.’
‘Morgen gaat ’t regenen’, rochelt de figuur naast me. Uit balans gebracht door het plotselinge geluid, bedenken m’n hersenen razendsnel een onzinverhaal.
‘Nee joh, vast niet. De mooiste dagen volgen op de dagen waarop de weersvoorspeller er echt helemaal niks van bakt. Dan heeft-ie de hele dag naar z’n schermpje met weergrafieken zitten turen, diep gezucht en doet hij er maar een gooi naar. In Nederland loopt een weerprofeet weinig risico als-ie voorspelt dat het morgen kutweer wordt. Dus legt hij de lieve kijkers omstandig uit dat dat lage-drukgebied vergezeld gaat van naderende fronten, onbestendigheid, hier en daar een bui en verder de hele dag regen en hou je paraplu bij de hand, want als het niet regent zal het druppelen, met als je niet uitkijkt ook nog her en der een ferme klap onweer. Maar dan, één dag na deze onheilsprediking, blijkt het verdomme mooi weer te worden. Dan kun je je de hele in de stralende zon lopen verheugen op het moment dat die babbelende buienradar door het stof moet gaan. Daarom zeg ik: morgen wordt een prachtige dag.’
De jongen is zichtbaar opgemonterd. Hij grinnikt en knikt. We schudden elkaar de hand en ik laat hem achter bij het muurtje. Hoe ver hij is gekomen met het tellen van de straatstenen, ben ik vergeten te vragen.