Huiveren in het hoesjeswalhalla.

M’n telefoon had al enige tijd last van een wazige cameralens. Na een paar tikken op Google en DIY-handleidingen later zit ik met een wattenstaafje met klontje tandpasta in opperste concentratie over mijn lens te wrijven. Het schijnt dus dat de microkorreltjes die normaliter etensresten van tanden schuren ook van pas komen om krassen van een lens te polijsten. Welnu, dat werkt dus echt totaal niet. Met stijgend chagrijn en wantrouwen jegens de crea-bea’s van DIY-websites besluit ik een expert te bezoeken.

Hoesjes, overal hoesjes, daar kun je toch je brood niet mee verdienen?

Wat ik zie op het moment dat ik de winkel binnenloop, doet iets losbarsten uit een dichtgetimmerd schuurtje in een afgelegen gebied in mijn hersenen. Jongens met witte petjes en schoenen zitten te niksen op hun scooter. Lebara heeft net het monopoly verworven op de etalage. De winkel is gevuld met een veelvoud aan telefoonhoezen. Glitterhoesjes, hoesjes met plaatjes van paardenhoofden, hoesjes met opbergvakjes voor pasjes, hoesjes met überhippe verwisselbare opzetstukjes, hoesjes met naakte vrouwen en hoesjes met naakte mannen. Een hoesjeswalhalla.
Onmogelijk, zegt het opgeborrelde vooroordeel dat denkt dat de jongens die voor de winkel staan drugsdealers zijn die ongeduldig wachten op de volgende order.
Dit is vast een witwasoperatie. Geen mens kan toch brood op de plank brengen met hoesjes van paardenhoofden?
Voor de balie zit een man in rolstoel met een loshangende broekspijp wat te mompelen over geld. Ik kijk omlaag. Aan het voeteneinde zit een vastgelijmde schoen met de broekspijp er slordig ingeduwd. Ik begin het spannend te vinden. Hij probeert de man achter de balie te paaien met een ‘tof Adidas-broekie’ dat hij vorige week op de kop heeft getikt.

Ah, wij hadden gebeld, een nieuw lensje, toch? Geef maar, half uurtje is-ie klaar, 45 euri’

Hij gluurt over de balie.
‘Jij bent wel een emmetje, toch?’
De verkoper kijkt de man vriendelijk aan en zegt toch wél een betaling te verwachten voor de nieuwe accu die hij zojuist in de telefoon van de eenbenige heeft geplaatst. Dan keert hij zich naar mij.
‘Ah, wij hadden gebeld. Een nieuw lensje, toch? Geef je telefoon maar, half uurtje is-ie klaar. 45 euri.’
Twijfelend kijk ik naar de trouwe alleskunner in mijn hand. Het vooroordeel tettert in m’n oren.
Je gegevens worden gescamd en verkocht op het DeepWeb. Volgende week staat de FBI op de stoep omdat ze jouw bankgegevens terugvonden op de ingevorderde computer van een boekhoudertje aan de zuidas die geld wegsluist langs derdewereldlanden. Een daar moet je nog flink voor dokken ook!
Mr. Prejudice zou wel eens gelijk kunnen hebben, maar toch overhandig ik m’n mobiel. In de tijd die volgt word ik steeds ongeruster: ik word getild, ik word getild, ik word getild. Na een krappe 25 minuten voel ik me als een honderdjarige die bij Henry Keizer komt informeren hoeveel z’n crematiepolis na zeventig jaar trouwe premie-afdracht waard is. (Verassing!!! schuddebuikt Henry). Ik wiebel naar de balie.
‘Had nog een tweedehandsje liggen, heb die er even voor je opgeplakt. Scheelt je gelijk stukken in de kosten. Doe me maar een vijfje.’
Piepend kruipt het vooroordeel terug in zijn hol. Na een plezierig gesprek met de man over de grote schare aan gekke klanten die hij iedere dag krijgt loop ik fluitend de winkel uit.