Koffie op de Grote Markt.

‘Kut, ik ben te laat’, roept ze. Even later zit ze achterop de fiets en trap ik me een ongeluk om over de Emmabrug te komen. Ze wijst me op het station dat in dauw en bleek ochtendgloren is gehuld, als een oude man die rustig opstaat, zijn gezicht achter de koffiedamp en sigarettenrook. Nog niet helemaal wakker. 21 december, de kortste dag.
Later wandel ik terug naar het centrum en besluit koffie te halen bij de kiosk op de Grote Markt.
‘Het is koud, hè?’, zegt een Moluks mannetje met een muts op z’n hoofd. Hij wrijft zijn wanten tegen elkaar.
‘Ja’, zeg ik.
‘Omdat het winter is’, voegt hij eraan toe. Wat doelloos loopt hij voor de kiosk heen en weer.

‘Geen blote benen vandaag’, zegt het mannetje. ‘Nee’, lach ik, ‘veel te koud.’

‘Het is de kortste dag vandaag. De aarde staat nu het verst van de zon, daarom is het zo koud’, zeg ik, meer als grapje.
Hij kijkt intussen naar de lucht, waar de zon maar moeizaam opkomt. Strak blauw met verwaaide windveren.
‘Kijk’, zegt hij, ‘daar komt een vliegtuig aan.’ Hij wijst. Ver voorbij de windveren zie ik een minuscuul stipje dat een witte streep over het babyblauwe doek trekt.
Een meisje met rode jas en grijze broek stuitert van de stoeprand de Gelkingestraat op.
‘Geen blote benen vandaag’, zegt het mannetje.
‘Nee’, lach ik, ‘veel te koud zeker.’
‘Geen maillot of panty, geen compliment geven, dan krijg je problemen.’
Ik neem een slok van mijn kioskkoffie, die tienmaal beter smaakt dan hij daadwerkelijk is, als een sprankje hoop in de snijdende kou. Waarom ben ik ook alweer op dit uur de straat op gegaan?
‘Als ze thuis voor de spiegel staan willen ze graag weten of je ze wel mooi vindt’, zeg ik, ‘maar als je het op straat zegt, kijken ze je boos aan.’
‘Ja, is een compliment, wees blij’, mompelt hij, in zijn bijna kinderlijke onschuld. Zouden vrouwen net zo op hem reageren als hij geen warrig mannetje was geweest, maar een knappe vent in McGregor-outfit?

‘Hoornse Meer, vroeger was dat lijn 6. Alle bussen veranderen, de trein ook… alles verandert’

‘Kijk, ze schieten al een stukje op.’ Hij wijst naar het bouwwerk dat zal transformeren tot het Groninger Forum, momenteel niet meer dan een lelijke bouwput in het stadsbeeld.
‘Bioscoop, bibliotheek, horeca, alles komt erin.’
‘Hoe hoog denk je dat dat gebouw wordt?’, vraag ik.
‘Dat weet ik niet.’
Hij vestigt zijn blik op de hijskraan. Bus 2 rijdt langs.
‘Hoornse Meer, vroeger was dat lijn 6. Alle bussen veranderen, de trein ook.’ Hij kijkt me even aan, staart dan weer voor zich uit.
‘Alles verandert.’ Hij zegt het meer tegen zichzelf dan tegen mij.
Ik ben halverwege mijn koffie en mijn sigaret. Blij dat ik vroeg uit bed ben om elke zonnestraal van deze kortste dag mee te pakken. Vanaf nu worden de zorgen weer lichter, de dagen langer en groeit de hoop. Net als het oergermaanse gebruik om een naaldboom uit het bos in huis te halen, om de natuur te helpen om de winter te overleven, koester ik de herinneringen aan de mooiste september in jaren. Dagen achtereen prachtig weer, waarop mijn vriendinnetje en ik op de motor stapten en rondreden tot het donker was. Nagenieten met een biertje en eindeloos samen uitslapen. Ik pluk de herinnering uit de kou en koester hem vanbinnen. Help mijn levensvreugde de winter door.
‘Fijne dag!’, roep ik naar het mannetje en maak aanstalten om weg te lopen.
‘Fijne dag’, roept hij met een opeens heldere glimlach.
Een paar meter verder hoor ik hem nogmaals: ‘Fijne winter!’