Kom dichterbai, vriendje, komm

Ik waardeer de kleine momenten. Zo kan ik bijvoorbeeld mateloos genieten van een haveloze zwerver die om half vier ’s ochtends ongegeneerd tegen de voorband van een VW-busje staat te pissen. Met de van wiet doordrenkte lucht in zijn kleine rokerslongen perst hij een goor lied over hoerenloperij door de verlaten straten.
Toevallig zie ik diezelfde ochtend een meisje met een paardenstaart die de befaamde walk of shame naar huis waggelt. Haar make-up is over haar gezicht uitgewassen, zodat ze sterk lijkt op een dronken pandabeer. De pandabeer prikt met een treurig gezicht naar de gaten in haar blouse. In het voorbijgaan zwaait ze vervaarlijk met een puntige bamboestok naar iedere man die iets te lang in haar richting kijkt. Ze is kwetsbaar, een zwakke prooi. Grommend rolt het beest zichzelf naar haar bestemming.

Het plezier schuilt in het volk dat in gebrekkig Nederlands afdingt, in de standwerker die ananasplanten slijt

En dan de bloemetjesmarkt die afgelopen weer de stad sierde met een weldaad aan petunia’s, torenhoge zonnebloemen en zwermen Duitsers. Wie zich durft te begeven in de zee van hongerige, bloembegerende ogen kan zijn hart vullen met een intense liefde voor de kleine dingen. Alhoewel de markt groots is opgezet met standjes van de Grote Markt tot voorbij de Der Aa-kerk, is het plezier dat je hier kunt treffen klein van aard. Het schuilt in de volkse types die in gebrekkig Nederlands of hardnekkig Duits proberen af te dingen op een dozijn rode rozen, het schuilt in de bloemenverkoper die de aandacht van het publiek als een ware standwerkkampioen gevangen weet te houden met steenkolenduits gebazel over ananasplanten.
Kom dichterbai, vriendje. Veur zehn euro heb jij een zak vol. Een hele zak!’

De verkoper stoot het geluid van een krankzinnige uit en wijst met een vadsige vinger naar een oude dame

Z’n colbert met bloemenmotief lijkt het verzamelde volk te overtuigen van zijn plantenkunde. Dan, uit het niets, krijst hij snoeihard door de microfoon. De speakers, met tiewraps bevestigd aan zijn kraam, piepen klagend. De man gunt ze geen genade.
‘Ich hou van dat gefühl met die blote vinger in die nasse Erde zu roeren, lekker woel’n ja.’
Het geluid dat hij vervolgens uitstoot is dat van een krankzinnige.
Met een vadsige vinger wijst hij naar de eerste rij. De vinger blijft steken op een oude dame. Ze hapt zijn woorden in, proeft de afzonderlijke letters met de tong, roert de klinkers wat heen en weer en spuugt het geheel dan met walging weer uit.
‘Bist du krank oder was?’ giert ze.
De kleine momenten in het leven, daar draait het om. Meer niet.