Meester Uil.

Een lesje woordenschat vind ik heerlijk. Ik kan de clown uithangen en de leerlingen woorden uitleggen in woord, maar vooral in gebaren en gekkigheid.
‘Pieter heeft een schelle stem. Wat betekent schelle?’
Geen vingers.
‘Ieeee’, krijs ik keihard. De leerlingen schrikken en doen de handen voor de oren.
‘Dát is dus een schelle stem. Maar ik kan ook een zwoele stem opzetten, hoor! Dat is bijvoorbeeld handig als je lief tegen een meisje wilt zijn!’ knipoog ik tegen een paar jongens. Dit trekt hun aandacht.

Meester, vindt u dit op een uil lijken?
Ja, geef ik toe, dat lijkt behoorlijk veel op een uil!

Dat komt ook goed uit, want het volgende woord is een pollepel. Tja, dat is natuurlijk een minder interessant woord, een paar leerlingen staren alweer naar buiten. Ik doe net of ik het niet zie, soms moet dat wel, anders blijf je waarschuwen. Als het niet storend is en andere kinderen er geen last van hebben, vind ik het niet zo erg.
Aan het eind van de dag mogen de leerlingen even tekenen.
‘Meester, vindt u dit op een uil lijken?’
‘Ja’, geef ik toe, ‘dat lijkt behoorlijk veel op een uil!’
‘Vindt u hem ook mooi?’
‘Ja’, ik hoef niet te jokken, ‘ja, ik vind het een mooie uil!’
‘Mooi, dan is ie voor jou! O nee, wacht! Ik teken er nog een Feyenoordlogo bij! Dan is ie echt helemaal af!’
‘Ik vind helemaal prima, jongen!’
En zo heb ik weer een tekening voor aan de muur. De eerste tekeningen die ik een paar jaar geleden kreeg van leerlingen, heb ik niet meer. Toen hechtte er niet zoveel waarde aan. Ik wist ook niet zo goed wat ik er mee aan moest. Waar laat je al die tekeningen en knutselwerkjes? Tegenwoordig koester ik ze. Ik zie ze nu als een stukje waardering, want dat zijn ze natuurlijk óók.