Oude liefde.

Daar stond je weer. Aan de kassa bij de Mac. M’n vader ging me voor bij de schuifdeuren en zocht een plaatsje. Het was de eerste keer na z’n ontslag uit het ziekenhuis dat we wat gingen doen met z’n vieren. Ik had in de auto al tegen mama gezegd dat we beter bij zo’n onpersoonlijke zuil konden bestellen, omdat we onze bestelling altijd tig keer wijzigen en ik me dan kapot schaam bij het kassameisje.
Toen papa zat, drong pas goed tot me door dat jij het was. Ik realiseerde me hoeveel pijn het me deed je opeens weer te zien en hoe fijn ik het vond. Ik hoopte dat je me niet herkende. Alles is relatief, zeggen verstandige mensen. Op dat moment was me volkomen duidelijk hoe relatief het probleem was. Ik had opeens geen trek meer, je aanwezigheid ontnam me de lust tot eten.

Als alles relatief is, dan was dit gevoel relatief kut

Ik ging enorm op mezelf letten en besloot dat ik m’n kansloze houding maar beter kon ombuigen in een slappe lach. De zin in vettigheid was inmiddels volledig verdwenen.
Ik was zo stom geweest om table service te gebruiken omdat ik hoopte dat ik je dan niet in de ogen hoefde te kijken met een bonnetje in m’n hand. Nog nagiechelend om mama die overal en altijd haar mooiste zelf is, keek ik je opeens recht aan. Waar m’n trek eerder nog de vage buikpijn verklaarde, voelde ik nu exact dát, maar dan zonder de trek.
‘Ik zie dat u uit het ziekenhuis bent’, zei je tegen m’n vader.
Eenmaal terug in de auto besloot ik dat mijn wereld te klein is. Als alles relatief is, was dit gevoel relatief kut en kwam dat gevoel door m’n relatief kleine wereldje waarvan ik jou nog niet had afgesloten. Dit is geen schreeuw om je aandacht. Maar als je het leest, weet dan dat ik de volgende keer bij jou kom bestellen. Want m’n wereld mag dan klein zijn, ik koester wel wat ik heb (gehad). En zo wordt dat kleine wereldje opeens heel groot.