Rare vogels.

Er stond een man bij de glasbak. Een onopvallende man. Dat hij onopvallend was, was niet vreemd. De meeste mensen vallen niet op en een man bij een glasbak zeker niet. De omgeving van de glasbak is mannenterrein. Lege flessen weggooien komt in de buurt van de vuilnisbak buiten zetten en haren uit het afvoerputje van de douche verwijderen. Fluitjes van een cent, niets om het lijf en toch vaak vergeten, echt mannenwerk.

Mijn goedenavond had hij beantwoord met een zacht gebrom, niet vriendelijk, niet onvriendelijk

Terwijl ik de flessen soepel in de daarvoor bestemde openingen wierp (zoiets komt nauw: wit in wit en groen in groen), volhardde de onopvallende man in onopvallend doen. Hij was niet groot en niet klein, dik noch dun, de kleur van z’n kledij hield het midden tussen grijs en beige. Zelfs het gegeven dat hij een jas droeg op een warme zomerse avond kwam niet ongewoon over. Mijn goedenavond had hij beantwoord met een zacht gebrom, niet vriendelijk, niet onvriendelijk, neutraal, nonchalant, maar dan zonder enige franje. Hij gooide geen glas weg en wekte ook niet de indruk dat hij dat kort daarvoor had gedaan. Hij stond daar maar te staan.
Een groenling streek neer. Niet dat ik een vogelkenner ben, maar de groenling ken ik wel. Ik heb eens een half uur stilletjes naar een zwerm groenlingen staan kijken in de overtuiging dat het verwilderde kanariepieten waren. Zo zien ze er namelijk uit, als kuikenkinderen van moeder mus en vader kanarie, of omgekeerd. Geelbruin met een groene weerschijn. De man die in mijn buurt bekend staat als vogelaar verbaasde zich erover dat ik het beestje niet meteen had herkend, want, zo zei hij met geheven wijsvinger, ‘de groenling, oftewel de carduelis chloris, is verre van zeldzaam’.

Verbluft keek ik hem na, een wijnfles in de hand, dit was diefstal…

Dit exemplaar hipte nieuwgierig door de scherven die glinsterden in de laatste zonnestralen van de dag. Plotseling knerste het glas onder twee schoenzolen en het geschrokken vogeltje nam de vleugels. In een paar passen stond de man bij de fiets die daar al die tijd moet hebben gestaan, vanonder z’n jas haalde hij een betonschaar tevoorschijn en in een machtig gebaar knipte hij het hangslot los, trok de verwonde ketting door de spaken en liet hem achteloos vallen.
Eén seconde later al reed de man weg. Verbluft keek ik hem na, een wijnfles in de hand. Dit was diefstal… Ik ben heus geen braverik, maar zó grof, dat had ik zelden gezien. Ik besloot de politie in te lichten. Ik had m’n telefoon al in de aanslag toen ik me bedacht. Want ja, wat kon ik zeggen? Oké, de fiets was een Pegasus Lucca N3, zo’n witte met een blauwe voorvork, uit het jaar 2015, maar van de dief wist ik zo goed als niets. Het was zo’n man van wie je tien seconden nadat je hem had gezien, niet meer wist of hij nou een snor droeg of niet.