Tegen de richting in.

Ken je dat beeld van tegen de richting in in de bus zitten? Of in de trein? Alles wat komt, zie je pas als het al achter je ligt. En je enige referentie met de wetenschap dat je vooruitgaat, zijn de dingen die ankerpunten vormen voor je progressie.
In de bus maak je regelmatig bochten waardoor je niet meer ziet wat er om de hoek ligt die je net voorbij bent gereden. In een trein passeer je de ervaringen zo snel dat je te weinig tijd hebt om al je waarnemingen te registreren, ze schieten aan je voorbij.

Naar achteren kijken belemmert het zicht op wat voor me ligt

Als ik de dingen die achter me liggen, gebruik om te zien welke vooruitgang ik boek, voelt het alsof ik niet vooruitkom. Alles wat achter me ligt, vervaagt namelijk niet aan de horizon. Integendeel, het komt zo heftig op m’n netvlies te staan, dat ik niets anders meer zie. Naar achteren kijken belemmert het zicht op wat voor me ligt.
Ik zou graag willen reizen, maar als ik achterwaarts vooruit moet gaan, voelt dat meer als voorwaarts achteruit. Recht het ravijn in dat voor me ligt. Of achter me. Moraal van dit verhaal is dat visie afhankelijk is van perceptie en dat perceptie afhankelijk is van je doelen. Maar misschien ligt daar een nog wel dieper inzicht onder, een groots inzicht.
De stoelen in treinen en bussen zouden draaibaar moeten zijn.